Sinterklaas en Zwarte Piet kennen in ons land een lange traditie. Tussen de twee wereldoorlogen in verschijnen beiden voor het eerst prominent in het straatbeeld, en wel doordat Belgische grootwarenhuizen als Grand Bazar, Innovation en Galeries Anspach er alles aan doen om de goedheiligman in te halen, steevast met de nodige grandeur én bovendien met rijkelijk gevulde speelgoedafdelingen. De ontvangst vindt telkenmale in oktober plaats, gevolgd door een wekenlange audiëntiemogelijkheid aan de troon. De reden voor deze vroege komst van Sint en Piet, rechtstreeks vanuit de hemel en vergezeld van een ezel, kan verklaard worden vanuit het standpunt van de grootwarenhuizen zelf. Want hoe langer Sinterklaas kinderen kan ontvangen in hun winkels, des te meer bezoekers er mogen verwacht worden, wat op zijn beurt dan weer zorgt voor extra inkomsten. Kostuumhuizen doen gouden zaken met de verhuur van kostuums en tronen. Menig ontvangstruimtes en warenhuisgevels worden speciaal voor de gelegenheid aangekleed ter ere van de goedheiligman. Zo spreekt de gevel van de Grand Bazar in Luik tot de verbeelding, met de voorstelling van een majestueuze hemeltrap met bovenaan een troon. In de Leuvense Inno wordt dan weer beroep gedaan op de leerlingen van de plaatselijke land- en tuinbouwschool. Zij toveren er de omgeving van de troon om tot een ware oase, met weelderig plantengroen en zelfs een vijvertje met goudvissen. De uitgedeelde clic-clac’s -of "klakkertjes"- zijn leuke hebbedingetjes voor de kinderen, al hebben de oren van ouders en grootouders het er vaak moeilijker mee. Beroepsfotografen pikken een graantje mee in het ganse verhaal, en leggen de magische bezoekmomenten vast op de gevoelige plaat. Vervolgens worden de foto’s te koop aangeboden om finaal te belanden in nagenoeg ieder familiealbum.
Auteurs als Felix Timmermans en Ernest Claes drukken in de eerste helft van de twintigste eeuw hun stempel op het Belgische sinterklaasverhaal met hun werken, respectievelijk “De nood van Sinter-Klaas” en “Sinterklaas in den hemel en op de aarde”. En zo blijft de hemel de uitvalsbasis van Sint en Piet, met het ezeltje aan hun zijde. In sommige Vlaamse regio’s maken ook engelen deel uit van het gezelschap, elders luistert Zwarte Piet dan weer naar de naam (Sint) Nicodemus.
Vanaf de jaren ’70 organiseert de lokale middenstand op grote schaal sinterklaasbezoeken in hun handelszaken, in een poging om zo meteen ook wat extra klanten te werven. Naast krantenwinkels en kruidenierszaken springen zelfs bankkantoren op de kar. Deze initiatieven worden uitstapjes voor gezinnen die niet meteen de tijd of middelen hebben om naar de grootwarenhuizen af te zakken. Dankzij lokale organisaties zoals KVLV en BGJG vinden Sint en Piet zelfs hun weg naar de kinderen thuis. Doorgaans wordt er beroep gedaan op de garderobe van de plaatselijke pastorie of klooster, zodat met de verschijning van Sinterklaas geen afbreuk gedaan wordt aan het katholieke karakter van de goedheiligman. Want een bisschop draagt immers geen kruis op zijn mijter, maar wel een “omgekeerde T”.
In 1953 start het NIR met de eerste televisieuitzendingen. In 1960 wordt de staatszender omgevormd tot BRT, en krijgt de Belgische televisie een nieuwe dimensie. Gaandeweg brengt de openbare omroep sporadisch verslag uit van de aankomst van Sinterklaas in België, mede door het capteren van lokale stadsintredes. Onder impuls van Bob Davidse (Nonkel Bob) beleeft de Dienst Jeugd hoogdagen in de jaren ’70 en ’80. Naast een prominente verschijning in de serie “De Paradijsvogels” maken Sint en Piet ook hun opwachting in kinderprogramma’s zoals “Klein Klein Kleutertje” en “Schooltelevisie”. Jaarlijkse herhalingen van deze uitzendingen maken ons vertrouwd met aimabele vertolkingen, neergezet door klasse-acteurs als Jef Burm en Paul Ricour. Voor de kleding doet de BRT beroep op hun eigen kostuumatelier, waar de professionele naaisters echte pareltjes uit hun naaimachine toveren.
Door Nederlandse invloeden zal ons Vlaamse sinterklaasfeest vanaf de jaren ‘70 steeds meer aanleunen bij dat van onze noorderburen, en ontstaat een grotere kloof met de sinterklaasbeleving van onze Waalse landgenoten. Zo wordt Spanje de geliefde thuisbasis van onze kindervrienden, waar tot dan toe nog vaak de hemel als domicilieadres gebruikelijk was. De bel van Zwarte Piet wordt steeds meer achterwege gelaten, en de ezel blijft op stal ten voordele van de witte schimmel. Desalniettemin maken deze elementen blijvend deel uit van onze eigen sinterklaastraditie, een feest dat we omarmen om zovele kinderharten te verblijden.
Het sinterklaasfeest vraagt ons om hoopvol maar ook nederig te zijn, evenals dankbaar voor kleine giften en eenvoudig geluk.
Want wat vragen wij ook weer aan de Sint?...
“Sinterklaas kapoentje, leg wat in mijn schoentje,
een appeltje of een citroentje,
een nootje om te kraken,
dat zal mij lekker smaken,
gooi wat in mijn laarsje,
dank u, Sinterklaasje.” (uit: “Sinterklaasje, kom maar binnen…” – BRT-uitzending 1987)
Als we als vereniging een pionier in de kijker moeten zetten is het wel
Engelbert "Carre" Carleer, Leuvenaar en sociaal-geëngageerde duizendpoot.
Naast onder meer leraar aan het Koninklijk Atheneum,
suisse in de Sint-Pieterskerk en oprichter van het scoutsmuseum,
stond Carre decennialang bekend als Leuvense Goedheiligman.
In 2013 riep Carre in hoogsteigen persoon "De Belgische Sint" uit tot zijn enige en waardige opvolger. Als vereniging zijn we dan ook blijvend trots op deze bijzondere erkenning.